Angst voor de angst

Op dit moment kloppen relatief veel schaatsers aan bij Sportgek. Ze staan nu alweer tweeënhalve maand op het ijs en voor sommigen loopt het nog niet zoals ze zouden willen. Langebaanschaatsen is een nogal stressvolle bezigheid. De prestatie moet in zeer korte tijd neergezet worden, voor de meeste jonge schaatsers ruwweg tussen de veertig seconden en tweeënhalve minuut.  En de feedback op je prestatie in de vorm van de eindtijd is keihard.

Waar een voetballer zich nog wel eens enigszins kan verschuilen achter de prestaties van het team en een tennisser zich nog wel eens een foutje kan permitteren om het volgende rally weer recht te zetten, rijdt de langebaanschaatser met één tegenstander op de verder akelig lege en koude baan een paar rondes. Hoeconfronterend, en daarom ook, hoe mooi kan sport zijn…

Schaatsers zijn gewend hard en veel te trainen. En als beloning willen ze dat terugzien in de resultaten. In hun onzekerheid zoeken schaatsers vaak naar bewijzen dat het goed gaat om zo het zelfvertrouwen op te vijzelen. ‘Ik ben de zomerperiode goed doorgekomen, als ik nu geen stap kan maken dan heb ik toch iets fout gedaan’, ‘De wedstrijd vorige week reed ik al harder dan de meesten, dus op een goede dag kan ik winnen’, ‘Als ik op deze baan al die tijd kan rijden, dan moet het in Heerenveen nog veel harder kunnen’.  De schaatser legt zichzelf daarmee druk op. En geforceerd proberen je zelfvertrouwen op te vijzelen is gedoemd te mislukken.

De tegenhanger is dat aan negatieve of tegenvallende resultaten ook allerlei conclusie worden gehangen: ‘Als ik de komende weken niet hard ga rijden dan kwalificeer ik mij niet. En als ik mij niet kwalificeer dan kom ik niet verder er zal ik nooit de top halen. Dan is mijn schaatscarrière mislukt’. ‘ik sta stil en zij rijden allemaal pr’s, ik ben niet goed genoeg’.

Schaatsers hebben vaak een lineaire lijn in gedachten van hoe de tijden over de seizoenen zouden moeten verlopen. Als er dan een wat langere periode geen vooruitgang in zit, is dat natuurlijk teleurstellend. Dat levert in eerste instantie vaak spanning op rond wedstrijden. Misselijkheid, rotgevoel of trillen is het gevolg. In tweede instantie ga je dan ook tegen wedstrijden op zien. Dan heb je geen zin meer in wedstrijden omdat het steeds zo’n rotgevoel geeft. Dan heb je eigenlijk spanning voor de spanning. Oftewel angst voor de angst. En dat schaatst nou eenmaal niet zo lekker. SportMindfulness leert sporters anders tegen de spanning aan te kijken, zodat die extra schep niet nodig is. En ach, dan houd je wedstrijdspanning over. Dat is helemaal niet erg, dat hoort bij de sport. Je kunt immers prima presteren mét wedstrijdspanning.

Boek SportMindfulness bestellen of meer info klik hier



Onopgemerkte progressie

Als trainer van een volleybalteam baal ik er van dat de dames steeds zo negatief zijn. Er zit duidelijk een stijgende lijn in, maar ze blijven maar mopperen. Waarom doen ze dat nou?

Soms zijn we onszelf niet zo bewust van de progressie die we maken terwijl er objectieve aanwijzingen zijn dat we wel degelijk vooruitgaan.

Het kan zijn dat de meiden geen oog hebben voor de vooruitgang, het gewoonweg niet opmerken. We passen ons makkelijk aan nieuwe situaties aan. Vergelijk het eens met dat jij een bekende na een aantal jaren weer eens tegenkomt. Jij zult  eerder opmerken hoe hij uiterlijk is veranderd dan zijn partner dat zal doen, terwijl zij hem iedere dag ziet. Zo zullen de spelers uit je team de week tot week verbeteringen van de service, set-up of smash als gewoon ervaren.

Een andere reden kan zijn dat ze de veranderde situatie negatief interpreteren. In mijn eigen praktijk heb ik daar regelmatig mee te maken als sporters leren zich assertiever op te stellen. Het beoogde voordeel is dat ze zich durven uiten, maar veel vaker voelen sporters zich in eerste instantie enkel maar ellendiger. Ze hebben het gevoel dat ze met hun communicatie anderen kwetsen en/of krijgen boze blikken van anderen omdat men het niet gewend is dat deze sporter assertief reageert. Stel één van jouw volleyballers leert een sprongservice. Op den duur kan dit grote voordelen hebben, maar op korte termijn haalt zij er geen extra punten door binnen. Deze speler kan dit als negatief ervaren: ‘laat mij nou die oude service maar doen, daar scoorde ik ten minste mee’, terwijl jij weet dat het letterlijk een sprong voorwaarts is, die ze heeft gemaakt.

En wat ook vaak gebeurt is dat we onderweg onze doelen bijstellen en de lat hoger leggen. Zo zag ik afgelopen seizoen een schaatsster die zich tot doel stelde om onder de veertig seconden te rijden op de 500m. Dat was haar gelukt, maar nog tijdens het kampioenschap stelde ze haar doel bij naar een lage negenendertiger voor de tweede 500m. Dat gebeurde niet openlijk, maar stiekem in haar achterhoofd, was ze al weer bezig met een negenendertiger. Zo zorgde ze er voor dat ze  toch niet tevreden was.  Jouw team heeft wellicht ook de lat tussentijds wat verschoven.

Aan jou om er achter te komen wat de achterliggende gedachten zijn van de spelers, waardoor ze zo blijven mopperen. Dan kun je aan de hand van je bevindingen een manier zoeken om de vooruitgang objectief inzichtelijk te maken.

Vijf risicofactoren voor overtraindheid

Er wordt in Nederland hard getraind voor halve en hele marathons en andere duurlopen. Op dit moment zijn ook vele schaatsers al weer geruime tijd vol in training voor het nieuwe seizoen. En voor de wielrenners loopt het seizoen al weer (of eindelijk) naar het einde. Niet zelden zie ik in mijn praktijk sporters, met kenmerken van overtraindheid. Zij worden doorgestuurd door hun sportarts met het advies om uit te vinden wat de overtraindheid veroorzaakt heeft, te leren over de mentale component van de overbelasting, en hoe verstandig en gezond weer terug te keren in de sport.

Wanneer heb je nou meer risico op overtraindheid? Ik zet 5 factoren voor je op een rij:

-          Geen herstel/rust opnemen in het trainingsprogramma, een tekort aan rustdagen. Regelmatig zie ik sporters die met verschillende groepen meetrainen, waardoor de trainingsload niet op elkaar is afgestemd en door trainingen en wedstrijden er geen enkele dag in de week meer is zonder sport.

-          Een plotse verhoging van de trainingsomvang en zwaarte. Bijvoorbeeld een jonge atleet die in een selectie gaat trainen en van 4 naar 7 trainingen per week is gegaan.

-          Gebrek aan flexibiliteit en individuele aanpassingen in het trainingsschema. Met name bij verkoudheidjes, griepjes of lichte blessures wordt vaak onverminderd hard doorgetraind. Al zou dit lichamelijk nog best wel kunnen, sporters maken zich daar vaak zorgen over. En die zorgen kosten energie. Twijfels over of het wel goed is wat je aan het doen bent, met name aan de overtraindheids-kant, werken extra sterk door.

-          Bang zijn om te weinig te doen. Vooral als de resultaten wat achter blijven denken sporters: ‘ik moet harder trainen, hoe meer ik train, hoe beter ik word’.

-          Perfectionistische inslag. Alle trainingen in het schema moeten precies zo gevolgd worden zoals ze erin staat. Hoe je je ook voelt. Alles moet kloppen. Star vasthouden aan rituelen, waardoor als dingen een keer iets anders lopen er geen flexibiliteit is en stress ontstaat.

Gebruik deze risicofactoren om na te gaan hoe het er bij jou voor staat. Hard trainen en de grenzen van je kunnen opzoeken hoort bij prestatiesport. Soms moet je echter toch tijdelijk wat gas terugnemen. Uiteindelijk is het belangrijker dat je gezond en gemotiveerd goed kan presteren, dan dat je jezelf nodeloos veel mentale en fysieke .

Woedende sporters

De voetbalcompetitie is weer begonnen en dat betekent dat we regelmatig woedende voetballers in beeld zien. Woedend op de scheidsrechter, woedend op de tegenstander, woedend op zichzelf. Maar niet alleen voetballers showen hun kwaadheid. Ook waterpoloërs begaan uit boosheid overtredingen, schaatsers schoppen zich een gekneusde voet, tennissers slaan hun racket kapot of wielrenners smijten met hun fiets.

Trainers, pers en toeschouwers zien die woede vaak als een probleem. De sporter moet zijn woede leren beheersen. Maar woede kan ook een prestatiebevorderende werking hebben. Zo werd Michel Phelps regelmatig door zijn coach geprikkeld met uitspraken die hem woedend maakten. Phelps kreeg daardoor extra motivatie om superhard door te trainen.

Het lijkt er dus op dat de emotie woede op zich het probleem niet is. Wat het probleem eerder is, is hoe je op je kwaadheid reageert. Met andere woorden, wat is je gedrag dat volgt op je boosheid. Is je gedrag schadelijk voor je prestatie, bijvoorbeeld omdat je vaak rode kaarten krijgt, je alleen maar bezig bent met de beoordeling van de scheidsrechter, of je jezelf of een ander een blessure toebrengt, dan zal je daar iets aan moeten doen. De woede hoeft niet voorkomen, onderdrukt, gecontroleerd of geëlimineerd te worden. Emoties onderdrukken is een lastige klus en weinig succesvol. Je gedrag vraagt om aanpassing.

Daar gebruik ik in mijn trajecten met sporters mindfulnesstechnieken voor. Deze van oorsprong uit boeddhistische tradities voortgekomen oefeningen zijn vertaald naar onze sportpraktijk en ‘down to earth’ (en niet zweverig). Het doel van deze methode is dat je je optimaal kunt concentreren én tegelijkertijd woedend kunt zijn, in plaats van dat je je niet kunt concentreren ómdat je woedend bent.

Binnenkort zal ik een mindfulnessoefening beschrijven.

Bloedheet en toch trainen?!

Het belooft komend weekend tropisch warm te worden in Nederland. En toch zou het goed zijn als we lekker gaan trainen. We zijn vaak in die hitte wat minder gemotiveerd. Maar met voldoende vochtinname en niet te gek doen, kan het best in de ochtend of namiddag.

Hoe zorg je er nou voor dat er toch gesport wordt, ondanks dat je je sloomer voelt met het warme weer? Daar is een aardig onderzoek naar gedaan.

Recreatieve wielrenners voerden in wisselende volgorde 3 keer een 30 minuten durende tijdrit uit op een ergometer. Ze kregen tijdens de test feedback over temperatuur en luchtvochtigheid Dat deden ze een keer bij 21,8 °C (sit A) en bij 31,4 °C(sit B). Ook werd een test uitgevoerd in een tevens warme conditie van31,6 °C (sit C), maar tijdens deze test was de feedback niet correct. Er werd tegen de wielrenners gezegd dat de temperatuur 26,0 °C was.

Het doel bij alle testen was om een zo groot mogelijke afstand af te leggen. Na afloop van alle testen bleek dat de wielrenners tijdens Sit 3 inderdaad verder hadden gefietst dan tijdens Sit B (16,74 km vs 15,88 km), en even ver als tijdens Sit A (16,63 km).

Oftewel het  bewust krijgen van misleidende informatie over de temperatuur kan leiden tot prestatieverbeteringen tijdens het fietsen in een warme omgeving.

Tja, wat kunnen we hier nou mee, want onszelf voor de gek houden, dat gaat niet. Als je komend weekend tegen jezelf zegt dat het 26 °C is en heus niet 31 °C, dan zal dat niet al te veel helpen. Maar tegen je trainingsmaatje die zondagochtend belt om te zeggen dat ie naar het zwembad gaat in plaats van met jou een rondje wielrennen omdat het toch echt te warm is, kunt je er best een paar graadjes afkletsen. (Oooh, hier is het maar 26 °C hoor, je thermometer klopt niet). Daarmee trek je je maatje misschien wel net over de streep en trainen jullie als altijd. Je zult merken dat je net zo voldaan bent en ach, met dat windje erbij viel het je nog best mee. Zo veel last hadden jullie nou ook weer niet van de warmte. Als je tenminste voldoende vocht hebt ingenomen en je voldoende beschermd hebt tegen de zon.

Voor de coach die denkt, ha, ik ga mijn sporters eens misleidende informatie geven over de rondetijden, zou ik zeggen: pas op! Als de sporter achter deze goedbedoelde foutieve feedback komt, dan kan het vertrouwen wel eens voorgoed weg zijn. In dat geval geldt: baat het wel, dan schaadt het ook!

Bron: Castle PC, Maxwell N, Allchorn A, Mauger AR, White DK (2012) Deception of ambient and body core temperature improves self paced cycling in hot, humid conditions. Eur. J. Appl. Physiol., 112: 377–385



Hoe kan Ranomi zo koel blijven?

Gisteren een prachtige gouden medaille voor Ranomi Kromowidjojo. Wat mij opviel de afgelopen dagen is dat de commentatoren haar steeds een ‘koele kikker’ noemden. Moet je een koele kikker zijn om goud te winnen?

In de volksmond denken we in de sport bij een koele kikker aan iemand die geen zenuwen kent. Er zullen deze Olympische Spelen behalve koele kikkers ook enorme zenuwpezen goud winnen, dus een voorwaarde is het zeker niet. We weten objectief gezien ook niet of Ranomi minder zenuwen kent dan andere zwemmers.

In de sportpsychologie noemen we het goed kunnen omgaan met stress, bijvoorbeeld de stress die komt kijken bij een Olympische finale, eerder psychologische veerkracht. Deze psychologische veerkracht is opgebouwd uit meerdere factoren, maar 1 daarvan is erg belangrijk: Olympische sporters zien de moeilijkheden, problemen of stress die ze tegen komen als een uitdaging, als mogelijkheid om sterker te worden en om te groeien en zich te ontwikkelen. Bij verlies in eerdere fasen van hun carrière denken gouden Olympiërs: ‘wat kan ik anders doen zodat ik een andere keer wel succes heb’? Als ze buiten een selectie vallen hebben ze gedacht: ‘hoe weet ik dat ik de volgende keer zeker geselecteerd wordt’.

Oftewel, ze komen tegenslagen tegen in hun carrière (sterker nog, dit is een voorwaarde) en weten daar op zo’n manier mee om te gaan dat het in hun voordeel werkt.

Het is zelfs zo dat sommige gouden medaillewinnaars achteraf vertellen dat als ze bepaalde specifieke tegenslagen niet hadden gehad, waaronder heftige persoonlijke ervaringen als scheiding van de ouders, serieuze ziekten of carrièrebedreigende blessures, ze nooit goud hadden gewonnen.

Nu weten we dat Ranomi Kromowidjojo twee jaar terug door hersenvliesontsteking is geveld.

Het is veel te kort door de bocht om te stellen dat deze gebeurtenis bepalend is geweest in haar jacht naar goud. Het is wel een interessante vraag aan Ranomi en haar omgeving wat de invloed is geweest van deze heftige periode op haar motivatie en focus richting de Olympische Spelen. Maar wat de bepalende factoren ook zijn, uit haar gouden medaille blijkt: met de psychologische veerkracht van Kromowidjojo zit het wel goed!

Bron: Fletcher, D. & Sarkar, M. (2012). A grounded theory of psychological resilience in Olympic champions. Psychology of sport and exercise

Klaas-Jan, do or die

De resultaten van het Nederlands Elftal op het EK waren dramatisch slecht. De afgelopen week zijn er in verschillende tv-programma’s een aantal zaken benoemd die zouden zijn gebeurd binnen het Nederlands team.

Of dat ook daadwerkelijk zo gebeurd is weten we niet en ook de hele context kennen we natuurlijk niet. Als buitenstaanders zullen we ook achteraf maar een fractie van de hele dynamiek binnen de groep kunnen achterhalen. Maar met die informatie als uitgangspunt en gebaseerd op algemene principes binnen teams kan ik een paar aspecten wel verder verduidelijken.

In het voetbal is de rol van reserve een bijzondere en een beruchte. Was het Klaas-Jan Huntelaar nu van tevoren duidelijk gemaakt dat hij in de hiërarchie van van Marwijk op de tweede plek kwam achter van Persie en dus op de bank zat? Of was hem een eerlijke kans beloofd om te laten zien wat hij kan en was er consensus over hoe die eerlijke kans eruit zag? Kortom, was zijn rol voor hem en de rest van het team wel helemaal duidelijk? Rolduidelijkheid is een belangrijke voorwaarde voor succes.

Naast rolduidelijkheid is rolacceptatie een belangrijk onderwerp. Want als coach of deel van het team kun je wel iemand een rol opleggen, maar als diegene daar zelf of als de groep daartegen rebelleert, dan wordt het nooit een team. Bij het Nederlands Elftal leek het erop dat Klaas-Jan Huntelaar zijn rol als reserve niet accepteerde. ‘Do or die’, zei hij immers nog in het tv-programma met Wilfried de Jong.

Dat kan ook anders. Pierre van Hooijdonk bijvoorbeeld verwoordde dat in Studio Sportzomer ongeveer als volgt : ‘ik zat bij het Nederlands Elftal vaak op de bank, maar kon als pinch-hitter belangrijk zijn. Er stonden een paar grote namen op mijn positie en mijn rol was dat ik erin kwam als extra aanvaller als we iets moesten forceren. Dat was niet altijd leuk, maar dat wist ik en ik had daar vrede mee’.

Of dit nu kwam omdat er uitgebreid en bewust toe was gewerkt naar de rolacceptatie van van Hooijdonk, waag ik te betwijfelen, maar dit zijn wel belangrijke zaken in het groepsproces. En of Klaas-Jan Huntelaar nu al dan niet terecht rebelleert tegen zijn rol als reserve, kan ik niet beoordelen. Maar de angel van het niet accepteren van de rollen moet er voor het toernooi uitgetrokken worden. Over linksom om over rechtsom, anders gaat het pijn doen.

Waarschijnlijk waren er nog wel meer angels op het vlak van de groepsdynamiek en is dit slechts een voorbeeld. Zo wordt bijvoorbeeld gesproken of Mark van Bommel wel werd geaccepteerd als leider van het team. En of duidelijk was dat Van Marwijk Affelay zou opstellen, terwijl van der Vaart op de bank zat. Van Marwijk zou daarmee tegen zijn eigen principes ingaan, omdat hij vindt dat als je bij Oranje speelt, je ook bij je club moet spelen, iets wat Affelay in verband met een blessure niet deed.

Rolduidelijkheid en rolacceptatie: super belangrijk voor het functioneren van teams.

De penalty van Robben

Afgelopen zaterdag mistte Arjen Robben een penalty en verloor de Champions League met Bayern Munchen. Hij was zo terneergeslagen na de wedstrijd dat het wel leek alsof er iemand was overleden. Is dat niet een beetje overdreven?

Zoals je kunt rouwen om het verlies van een dierbare, kun je ook rouwen om bijvoorbeeld verlies van je baan of relatie. Een sporter kan daarnaast ook rouwen als ie langdurig geblesseerd raakt en een lange periode niet kan sporten, als hij stopt met topsport, of als hij, zoals Robben een belangrijke wedstrijd verliest door een penalty te missen. Dat lijkt dan misschien soms wat buiten proportie, maar gevoelens kunnen heftig zijn, zeker zo vlak na de wedstrijd. Dus overdreven, nee.

We weten uit onderzoek dat gezonde verwerking van een heftige gebeurtenis wel enige tijd kan duren. Robben heeft echter weinig tijd om het verlies te verwerken, want het EK staat al weer voor de deur.

De bondscoach, Bert van Marwijk, gaf in een interview aan dat Robben, als hij dat wil, een paar dagen de tijd krijgt, om mentaal te herstellen. Verstandig van van Marwijk. Het is kort, maar het kan wel helpen om in de eigen omgeving met je familie en vertrouwelingen, je gevoel de ruimte te geven. Daar mag je chagrijnig en verdrietig zijn.

Daarnaast is het van belang hoe hij opgevangen wordt in het Nederlands Elftal. Zijn de relaties binnen het team van dien aard dat de spelers bereid zijn hem te steunen. En dan niet plichtsmatig: ‘wat erg voor je, joh’, maar gemeend en oprecht. Het blijven namelijk naast medespelers, ook concurrenten van elkaar, dus zo vanzelfsprekend is dat nou ook weer niet. Voor je het weet is het een grote clash der ego’s in plaats van een elkaar helpend team.

En ten derde is het van belang dat hij na een paar dagen herstel gewoon weer aan de bak gaat om zich te richten op het voetballen, de tactiek, de voorbereiding op het EK, met alles wat daar bij komt kijken. Taakgericht de draad weer op pakken. Iedere keer dat gedachten over die verloren finale weer door je hoofd schieten en dat je bedenkt hoe mooi het had kunnen zijn, toch de aandacht weer terug richten op de training met het Nederlands elftal, het contact met de andere jongens of het facebooken met je familie en vrienden. Alles waar je in het hier en nu mee bezig kunt zijn, herfocussen.

Makkelijker gezegd dan gedaan, maar als Robben dit lukt, en waarom niet, hij heeft al bewezen over exceptionele kwaliteiten te beschikken, dan zie ik het helemaal zitten met Robben tijdens het EK.

Het beslissende wedstrijdpunt

In een tenniswedstrijd sla ik wel eens dicht op het moment van een wedstrijdbeslissend punt. Hoe kan ik mijn eigen spel blijven spelen als die beslissende bal op me af komt?

Sommige sporters vinden het lastig om de wedstrijd ‘af te maken’. Juist op dat beslissende moment schieten er allerlei gedachten door het hoofd, waardoor je op dat moment niet de juiste focus/concentratie hebt.

Tijdens het sporten heb je de juiste focus als je je aandacht richt op de bewegingen van jouw sport, het waarnemen en beslissingen nemen. Dus op de dingen die er binnen jouw sport op dat moment toe doen.

Je bent niet goed geconcentreerd als je al tijdens de partij in beslag wordt genomen door  winnen/verliezen, of de gevolgen van winnen of verliezen (Als ik vandaag win dan stijg ik in de ranking. Als ik deze pot verlies dan kunnen we het kampioenschap wel schudden). Ook kun je afgeleid worden door de zogenaamde ‘is-behoort te zijn vergelijking’. Je aandacht is dan gericht op het verschil tussen hoe het op dat moment werkelijk is en hoe jij vindt dat het zou moeten zijn (Ik heb al twee matchpoints laten lopen, ik zou eigenlijk de eerste hebben moeten scoren. Ik ben zenuwachtig, ik zou eigenlijk niet zenuwachtig moeten zijn).

Drie tips om je concentratie te herpakken:

* Stel jezelf taakgerichte doelen. Dit zorgt ervoor dat je aandacht niet teveel komt te liggen bij winnen of verliezen. Taakgerichte doelen zijn bijvoorbeeld: tijdens de wedstrijd let ik op het afmaken van mijn slag, het spreiden van het spel of mijn techniek bij het serveren. Tijdens de training ben je ook vaak taakgericht bezig, waarom zou je dat op matchpoint anders doen? Het gaat niet beter als je steeds gefocust bent op het resultaat, je hebt dan immers geen tijd en ruimte in je hoofd om aan zaken te denken die wel belangrijk zijn om je sport zo goed mogelijk uit te voeren.

* Geef jezelf niet op de kop als je onverhoopt twee matchpoints mist. We raken vaak van slag als we beseffen dat we niet goed geconcentreerd zijn en worden dan boos op onszelf. Veel handiger is het om zonder oordeel stil te staan bij waar je aandacht ligt en daarna weer terug te gaan naar waar ie eigenlijk hoort: ‘he, mijn gedachten waren net bij hoe slecht ik het de vorige wedstrijd heb afgemaakt, oke, dan richt ik m’n aandacht nu weer op wat er op de baan gebeurt’.

* Je kunt alleen maar je aandacht ergens wél op richten. Probeer niet niét je aandacht te richten op winnen/verliezen. Zeg tegen jezelf: ‘denk niet aan een roze olifant’, en pats je denkt al aan een roze olifant. Zeg tegen jezelf: ‘denk niet aan winnen/verliezen’, en je denkt er al weer aan. In plaats daarvan richt je je aandacht op het effect van de bal, de juiste techniek bij je service of waar je de bal wilt slaan. Dat wil zeggen alles wat van belang is in jouw sport en wat jouw helpt om je topprestatie te leveren.

Getting the nerves

Als ik aan een hardloopwedstrijd meedoe, kan ik de eerste paar kilometer niet zo relaxed rennen als normaal tijdens m’n trainingsrondje. Ik ben dan ontzettend zenuwachtig. Wat kan ik daar tegen doen?

Je hebt te maken met wedstrijdspanning die kan ontstaan doordat je bijvoorbeeld bang bent dat het slecht zal gaan, druk voelt om een goede prestatie neer te zetten of gewoon spanning omdat de ambiance bij een wedstrijd anders is dan bij een training. Wedstrijdspanning voelt vaak vervelend aan. En wat willen we graag doen met gevoelens die niet fijn zijn: ze moeten zo snel mogelijk weg! We vinden dat we controle op nare gevoelens moeten krijgen, want ze belemmeren ons immers in ons presteren.

Het zo snel mogelijk wegduwen van wedstrijdspanning is niet de meest handige manier van omgaan met. Het is dan alsof de wedstrijdspanning een bal is die je onder water wilt duwen. Hoe harder je duwt, hoe hoger de bal weer uit het water komt. Zo is het ook met gevoel dat er niet mag zijn; hoe harder je het wegduwt, hoe meer het er niet mag zijn, hoe feller het weer tevoorschijn piept.

Door te accepteren dat dit gevoel er nu eenmaal bij hoort bij wedstrijden, is het gevoel ook plotseling veel beter hanteerbaar. Het is niet weg. Maar wel beter hanteerbaar. Je blijft er niet zo in hangen. Wat er namelijk ook nog vaak gebeurt is dat je je van te voren al druk maakt over dat je zenuwachtig gaat worden. Je doet er als het ware nog een schepje bovenop: je ontwikkelt angst voor de angst…

Gevoelens zijn er om gevoeld te worden! In plaats van zo vechten tegen wedstrijdspanning, kun je het ook toelaten. Als je erop gaat letten zul je merken dat als je zenuwachtig bent dat ergens in je lichaam een bepaalde lichamelijke ervaring geeft. Bijvoorbeeld een draai in je buik, of een brok in je keel. Of in verkramping in je handen of het optrekken van je schouderbladen. Onze gevoelens manifesteren zich ergens in ons lichaam. Door daar bewust van te worden en met je aandacht naar toe te gaan, zonder er iets aan te willen veranderen of zonder er een oordeel over te vellen (goed of fout), laat je het gevoel bestaan, accepteer je het gevoel. En op die manier kun je je aandacht weer makkelijker richten op de cadans van het lopen zelf, op de mensen langs de kant, de muziek die klinkt, het heerlijke gevoel van je spieren in werking of de prachtige omgeving waarin je loopt.